‘KUNSTENAAR’
Na al die jaren lukt het me nog steeds niet om mijzelf met het woord ‘kunstenaar’ te identificeren. Waarschijnlijk ben ik bang dat mensen dan denken dat ik iets te maken heb met wat tegenwoordig voor kunst moet doorgaan. Ook denk ik dat politiek en kunst niet kunnen samengaan, zonder dat de eerste de laatste impotent maakt. Mijns inziens is het de verdienste van de schone kunsten, om zich niet tot het level van platitudes te verlagen, maar deze juist ver te overstijgen.
‘Haha, de kunst houdt zich al een eeuw niet meer met schoonheid bezig!’ Zo wordt mij toegeworpen. O ja, joh? Kijk eens om je heen! wat een pertinente rotzooi het ‘postmodernisme’ uitkraamt. Architectuur, kunst en media vullen de openbare ruimte met groteske lelijkheid. Cynisme en hoogmoed zijn de nieuwe schoonheid.
Ook op de wereldberoemde Biënnale van Venetië heb ik nauwelijks het idee gehad dat ik door kunstenaars of curatoren serieus werd genomen. Ik kreeg eerder het idee dat ik serieus genomen werd. Kunst is tegenwoordig alleen nog maar concept: je moet het eerst met je hoofd snappen om het serieus te kunnen consumeren. Werken gaan gepaard met enorme lappen tekst. Maar wil kunst überhaupt wel begrepen worden?
De Biënnale presenteert een terrein waar vele landen in de wereld hun beste kunstbeentje voorzetten. Bij het Nederlandse Paviljoen werd ik getrakteerd op een ‘kunstenaar’ die een video portret had gemaakt van maar liefst 2 gekleurde Nederlanders, die zich gediscrimineerd voelden. ‘In haar werk wil zij laten zien dat Nederland niet zo’n tolerant land is.’
Afgezien van het feit dat de ‘documentaire’ de toelatingseisen voor een kunstacademie nog niet zou doorstaan, tekende het gedrocht vooral de politieke agenda van het Mondriaan Fonds (goed voor 6 miljoen publieke gelden). Ik voelde me diep beledigd en kon haast niet geloven dat ze hiermee gewoon weg konden komen. Maar iedereen deed net alsof er niets aan de hand was.
Er restte mij niets anders dan het groteske met het groteske te bestrijden. Na ingelijste cassettebandjes, audiovisuele spookhuizen, in vilt verpakte tennisballen en andere serieuze pogingen om het gezond verstand en de goede smaak in een kwaad daglicht te stellen, besloot ik spontaan tot een eigentijds kunstwerk.
Na eerst een schone onderbroek te hebben aangetrokken en mijn tanden te hebben gepoetst, ben ik naar het centrale paviljoen getogen om daar op mijn dooie gemak alle brandblussers te fotograferen. Bij ieder apparaat heb ik eerst aandachtig het kaartje bestudeerd, waarop stond vermeld wanneer het de laatste keer gecontroleerd was.
Na eerst meerdere keren om het object heen te hebben gedraaid, waarbij ik bloedserieus bleef kijken, heb ik de blussers steeds vanuit diverse hoeken gefotografeerd. Ik ging hierbij zo in mijn werk op, dat ik helemaal vergat dat er ook nog andere bezoekers waren.
Deze geheel intuïtief tot stand gekomen ‘vrije performance’ had uiteindelijk tot gevolg dat een Frans echtpaar eveneens de kaartjes op brandblussers begon te lezen, en er ook foto’s van begon te maken. Hierop dook er een suppoost uit de coulissen die ons ervan probeerde te overtuigen dat het brandblusapparaat toch echt niet bij de collectie hoorde.
Ik wist mijn kaken stijf op elkaar te houden en begon een heel verhaal over concept en kleurstelling, waarbij de kleur rood toch duidelijk voor het socialisme stond. Er kwam nog een andere suppoost bij, die ons opnieuw probeerde duidelijk te maken dat het slechts brandblusapparaten betrof. Tevergeefs. Het hek was van mijn dam.
Ik vertelde het echtpaar dat de apparaten daar eerst waren gepositioneerd en dat het paviljoen er later pas omheen was gebouwd, en dat de suppoost bij de installatie hoorde. Al met al had ik met mijn verhaal nog best een paar subsidiepotjes kunnen kraken, bedacht ik me. Overbodig te zeggen dat ik me kostelijk heb geamuseerd.
Uiteindelijk heb ik mijn passe-partout voor een week Biënnale opgegeten en het circus ver achter me gelaten. Ik ben het oude Venetië in getrokken en ben een week lang buiten mezelf getreden bij het zien van zoveel schaamteloze schoonheid en toewijding uit een tijd dat mensen nog wel wat konden.
Het doolhof van middeleeuwse straatjes, de palazzi, de godshuizen en kerkhoven, de anonieme schilderijen, spiegels, tapijten en beeldhouwwerken… ze gingen weergaloos met mijn ziel aan de haal, maar lieten mijn hoofd heerlijk met rust.
Deze kunst vervulde me van diepe schoonheid, liefde en harmonie. Zonder het gebruik van woord of concept, opende het dat onpartijdige deel van het universum, waarachtiger en heilzamer dan om het even welke mening. Mijn innerlijke brand was weer geblust.